Er bestaan veel begrippen die te maken hebben met het omgaan met verschillen. Al die begrippen zijn in veel gevallen een vorm van differentiatie in het onderwijs, maar kunnen ook te maken hebben met onderwijsstelsels, schoolsystemen of doelen bij differentiatie. In dit artikel leg ik kort al die verschillen uit.
Differentiëren in het onderwijs betekent dat leerlingen ongelijk behandeld worden op grond van kennis die de leerkracht heeft over relevante verschillen. De ongelijke behandeling bestaat hieruit dat leerlingen verschillend geïnstrueerd of begeleid worden, of in ongelijk tempo door de leerstof heengaan, of ongelijke leerstof verwerken.
Binnen het doel van basisscholen om tegemoet te komen aan verschillen tussen leerlingen kan men kiezen voor convergerende– of divergerende differentiatie of een combinatie van beiden.
Bij convergerende differentiatie doorlopen alle leerling van een klas of een leerjaar op hetzelfde tempo een leerlijn. Differentiatie bestaat uit bijvoorbeeld extra instructies voor leerlingen die moeite hebben met de lesstof, vermindering van de lesstof bij de verwerking voor leerlingen die moeite hebben met het tempo van de verwerking, vermindering van de lesstof bij de verwerking voor leerlingen die de lesstof al ruim voldoende beheersen waarbij ze als extra verwerking verdiepingsstof aangeboden krijgen.
Bij divergerende differentiatie volgen leerlingen in hun eigen tempo een leerlijn, waarbij de verschillen tussen leerlingen steeds meer toenemen. Het Montessorionderwijs is daar een goed voorbeeld van.
Soms wordt ook wel gekozen voor een combinatie van beiden; Bij de leerlingen waar het haalbaar is vindt convergerende differentiatie plaats. Bij de leerlingen, waarbij het niet haalbaar is (de achterstand wordt te groot), vindt (soms tijdelijk) divergerende differentiatie plaats. Ook bij hoogbegaafde leerlingen wordt er soms bewust gekozen voor divergerende differentiatie.
Alle vormen van differentiatie in het onderwijs kunnen worden onderverdeeld in interne- en externe differentiatie. Interne differentiatie speelt zich af binnen klassenverband en externe differentiatie daarbuiten. Externe differentiatie kan zowel buiten schoolverband als binnen schoolverband plaatsvinden.
Interne differentiatie speelt zich af binnen klassenverband. Dit wordt ook wel ‘adaptief onderwijs’ genoemd. Adaptief onderwijs is het doelbewust afstemmen van de onderwijsleersituatie op verschillen tussen leerlingen in dezelfde leergroep. Deze vorm van differentiatie speelt zich dus af binnen één en dezelfde klas, onder verantwoordelijkheid van één leraar (of duo van leraren).
Binnen het adaptief onderwijs vindt men twee kleinere vormen van differentiatie: Zorgverbreding en onderwijs-op-maat. Dit zijn termen die exclusief gebruikt worden voor zorgleerlingen.
In het Montessorionderwijs wordt een bijzondere vorm van interne differentiatie toegepast. Klassen bestaan uit leerlingen uit drie leerjaren. Daarbinnen kiezen leerlingen zelf waaraan ze willen werken.
Wanneer men in het primair onderwijs spreekt over externe differentiatie buiten schoolverband dan worden leerlingen verdeeld over basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs en Leonardo onderwijs.
Speciaal basisonderwijs
Het speciaal basisonderwijs valt niet onder de wet ‘speciaal onderwijs’, maar is in feite een speciale vorm van onderwijs voor kinderen die het op een reguliere basisschool niet redden. Het leerrendement blijft achter en vaak gaat dat gepaard met een sterk verminderd welbevinden. Kinderen op sbo-scholen dienen na het verlaten van deze school dezelfde basiskennis behaald te hebben als kinderen die op een gewone basisschool gezeten hebben, maar ze mogen daar wel langer over doen. Uitlopen kan tot 14 jaar.
Speciaal onderwijs
Voor leerlingen die lichamelijk, zintuiglijk of verstandelijk gehandicapt zijn, is er het zogeheten speciaal onderwijs. Deze scholen zijn er in vier categorieën (clusters):
Cluster 1: visueel gehandicapte kinderen of meervoudig gehandicapte kinderen met een visuele handicap
Cluster 2: dove of slechthorende kinderen, kinderen met ernstige communicatiemoeilijkheden of meervoudig gehandicapte kinderen die één van deze handicaps hebben.
Cluster 3: lichamelijk gehandicapte kinderen, zeer moeilijk lerende kinderen (ZMLK) en langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap, of meervoudig gehandicapte kinderen die één van deze handicaps hebben.
Cluster 4: zeer moeilijk opvoedbare kinderen (ZMOK), kinderen met gedrags- en/of psychiatrische stoornissen, zoals ADHD, PDD-NOS, ODD, CD (Antisociale gedragsstoornis), klassiek autisme, Gilles de la Tourette, hechtingsproblematiek.
Leonardo onderwijs
Leonardo Onderwijs is een relatief nieuwe vorm van externe differentiatie buiten schoolverband. Het is een fulltime onderwijs concept voor hoogbegaafde leerlingen van 4 tot en met 18 jaar. Doordat het een nieuwe onderwijsvorm is dekt het nog niet alle regio’s van Nederland. Het doel is om het potentieel aan talent zo volledig mogelijk tot ontwikkeling te laten komen. Enerzijds doet men dat door het niveau van de lesstof en de onderwerpen aan te passen. Anderzijds besteed men extra aandacht aan metacognitieve- en sociale vaardigheden, omdat veel hoogbegaafden daar vaak meer moeite mee hebben dan gemiddelde leerlingen. Het delen van ervaringen en samenwerken met ‘peers’ (lotgenoten) speelt een belangrijke rol bij het Leonardo onderwijs.
Voorbeelden van externe differentiatie binnen schoolverband zijn het verdelen van leerlingen over niveaugroepen buiten klassenverband of het inrichten van een hulpklas voor leerlingen met een achterstand of voor excellente leerlingen.
Het Jenaplanonderwijs en scholen die werken volgens het principe van ‘het nieuwe leren’ hebben externe differentiatie in hun concept verwerkt. Zo werkt Jenaplan met stamgroepen die bestaan uit leerlingen van verschillende leeftijden en instructiegroepen waar de kinderen van gelijk niveau voor een instructie bij elkaar komen.
Het nieuwe leren geeft de leerlingen een zelfsturende rol bij het vormgeven van hun leerproces. De leerkracht heeft de rol van coach en begeleider tijdens dit proces. Samen met de leerkracht kijkt elk kind welke leerdoelen ze beheersen, welke volgende leerdoelen ze willen behalen en hoe ze die leerdoelen willen proberen te behalen. De leerlingen bepalen dus zelf op welk niveau ze werken. Hoe dit organisatorisch vormgegeven wordt verschilt per school. Een veelvoorkomende manier is het werken met ateliers. Dit zijn ruimtes die op één specifiek vak (rekenen, taal, geschiedenis, enz.) zijn ingericht. Alle boeken, werkboeken, ondersteunende instructiematerialen zijn in die ruimte aanwezig. De basisschoolleerkrachten verdelen de ateliers en fungeren voor een gedeelte van de dag als een soort vakleerkracht in zo’n atelier.
Zowel interne als externe differentiatie speelt een belangrijke rol bij Inclusief onderwijs en Passend onderwijs.
De term inclusief onderwijs is afgeleid uit het Engelse ‘inclusive education’ en heeft als streven zo veel mogelijk leerlingen in het regulier onderwijs op te vangen.
Passend onderwijs is van inclusief onderwijs afgeleid en is een invulling die de Nederlandse overheid aan inclusief onderwijs gegeven heeft. Het is iets gematigder dan inclusief onderwijs.
In de wet wordt geregeld dat schoolbesturen een zorgplicht passend onderwijs krijgen. Voor elke leerling die aangemeld wordt voor of toegelaten is tot een school, moet het bestuur een passend onderwijsaanbod kunnen aanbieden. Dus ook voor de leerlingen die extra zorg nodig hebben. Voor de uitvoering van dat passend onderwijsaanbod is het belangrijk dat schoolbesturen met elkaar samenwerken en dat ze afspraken hebben gemaakt met andere partijen als jeugdzorg, maatschappelijke ondersteuning. Als de school waar het kind is aangemeld zelf de extra zorg niet (helemaal) kan bieden, moet zij zoeken naar een andere school die dat wel kan.
Scholen worden niet verplicht om iedere leerling die zich aanmeldt, binnen de eigen school onderwijs aan te bieden. Passend onderwijs is in die zin dus geen inclusief onderwijs.
In de meeste regio’s wordt er door gezamenlijk overleg een verdeling gemaakt waarbij elke basisschool zich specialiseert op één gebied van speciale zorg. Zo kan het zijn dat één basisschool zich specialiseert op autisme, een ander op excellentie en weer een andere op slecht horende kinderen. Ook kunnen er vormen van tussenvoorzieningen en combinatieplaatsingen georganiseerd worden.
Passend Onderwijs betekent niet dat de scholen voor speciaal onderwijs moeten verdwijnen. Ouders mogen bewust kiezen voor deze scholen. Deze scholen blijven alleen toegankelijk voor geïndiceerde leerlingen. Bij bepaalde soorten zorg voor kinderen die heel specifieke of heel intensieve begeleiding nodig hebben blijft speciaal (basis)onderwijs de beste oplossing.
Handelingsgericht werken (HGW) en opbrengstgericht werken (OGW) zijn beiden manieren om het differentiëren van het onderwijs te structureren en doelmatig te laten plaatsvinden. Beide begrippen worden vaak met elkaar verward of door elkaar gebruikt. Dat is niet zo vreemd, want er zijn veel overeenkomsten. Bovendien worden er in de praktijk bij de uitwerking van het theoretisch concept geregeld bewust of onbewust afwijkende keuzes gemaakt, waardoor de verschillen tussen beide manieren van werken nog meer diffuus worden.
In theorie zijn er een aantal overeenkomsten tussen HGW en OGW. Beiden stellen ambitieuze doelen die cyclisch geëvalueerd worden, waarbij het stellen van hoge verwachtingen belangrijk gevonden wordt. Op schoolniveau bepaalt de school haar ambities voor de basisvakken (lezen, taal en rekenen). Op groepsniveau worden deze ambities vertaald in concrete doelen per subgroep (het onderwijs wordt gedifferentieerd aan drie subgroepen gegeven). Vervolgens wordt cyclisch geanalyseerd in hoeverre de doelen behaald zijn.
De cyclische analyse vindt plaats op basis van toetsgegevens. Deze gegevens worden via een groepsoverzicht (HGW) of bijvoorbeeld een datamuur (OGW) vertaald naar een groepsplan. Beide werkwijzen zien het groepsplan als een manier om de verschillen binnen een groep hanteerbaar te maken en om de werkwijze te verantwoorden. Zowel OGW als HGW hebben een voorkeur voor convergente differentiatie, omdat uit onderzoek blijkt dat dit voor zwakke leerlingen op het gebied van taal en rekenen het meest effectief is.
Er zijn ook duidelijke verschillen tussen HGW en OGW. HGW is meer omvattend dan OGW. In OGW worden de toetsresultaten voor de basisvakken geanalyseerd. Leerlingen worden op basis van hun toetsresultaat ingedeeld in een subgroep. HGW richt zich ook op deze resultaten, maar eveneens op de behaalde opbrengsten ten aanzien van welbevinden, werkhouding, sociaal gedrag en de ontwikkeling van talenten. HGW stelt zowel didactische als pedagogische doelen, omdat deze onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Hiertoe gebruikt HGW naast gegevens uit toetsen ook gegevens uit observaties en gesprekken met leerlingen en hun ouders. OGW analyseert de leeropbrengsten vooral vanuit de kwaliteit van het onderwijs. HGW analyseert de opbrengsten vanuit een breder kader van wisselwerking: wat zijn de stimulerende en belemmerende factoren van het kind zoals werkhouding, cognitieve mogelijkheden/ beperkingen, sociaal gedrag, van de onderwijsleeromgeving (zoals effectief leerkrachtgedrag en de kwaliteit van het onderwijs) en van de opvoeding (zoals onderwijsondersteunend gedrag van ouders).
Mocht u nog meer begrippen over het differentiëren in het onderwijs tegenkomen die in dit artikel verklaard zouden moeten worden? Laat dit dan weten! Stuur een mail naar: mverdoorn@lestijd.nl